IT-recht jurisprudentieblog juli 2022

Het IT-rechtsgebied is en blijft volop in ontwikkeling. We zien veel nieuwe technologieën, innovatieve bedrijfsmodellen en daarop van toepassing zijnde (nieuwe) wet- en regelgeving voorbijkomen. Door jurisprudentie hierover leren we veel over hoe het IT-recht uiteindelijk wordt toegepast. In deze blog zetten we diverse uitspraken van de maand juli op een rij.

1. Geen verplichting voor ontwikkelaar om te voldoen aan eisen uit open source software licentie?

In de eerste zaak* die we bespreken staat een vordering van een ontwikkelaar van open source software (OSS) centraal. Deze ontwikkelaar vordert van een e-commerce bureau dat software ontwikkelt en verkoopt aan klanten, dat zij de voorwaarden uit de OSS-licentie moet nakomen. In het verleden heeft de ontwikkelaar de OSS gratis ter beschikking gesteld, waarop de voorwaarden uit de Open Software License versie 3.0 van toepassing zijn. Deze OSS-licentie stelde een aantal eisen, waaronder het vermelden van de naam van de ontwikkelaar en het verspreiden van (derivaten van) de OSS onder de voorwaarden van de OSS-licentie. Het e-commerce bureau heeft, al dan niet op basis van de OSS van de ontwikkelaar, haar eigen software voor webshops ontwikkeld en verkocht aan klanten.  

Volgens de ontwikkelaar is deze software een derivaat van de OSS waarop de OSS-licentie van toepassing zou zijn omdat het e-commerce bureau de OSS heeft herschreven om zijn eigen software te creëren. Dit zou tot gevolg hebben dat de klanten van het e-commerce bureau de betaalde bedragen voor de software terug zouden moeten krijgen. Het e-commerce bureau stelt daartegen dat de door haar ontwikkelde software een origineel werk is, en dat de voorwaarden uit de OSS-licentie dus niet hoeven worden nageleefd. Zij voert aan de OSS wel gebruikt te hebben in de testfase van haar software, maar dat zij daarna haar eigen software geschreven heeft en alle verwijzingen naar de OSS heeft verwijderd. Derhalve zou er geen sprake zijn van een derivaat, maar van een origineel werk waarop de OSS-licentie niet van toepassing is.

De rechter gaat niet mee in het betoog van de ontwikkelaar en stelt dat het e-commerce bureau heeft aangevoerd dat zij de code van de OSS wel heeft bekeken, maar daarna in een periode van bijna twee jaar haar eigen code heeft geschreven. Daarnaast stelt de rechter dat uit een deskundigenrapport volgt dat geen sprake is van een derivaat en dat daaruit ook blijkt dat er geen code is overgenomen uit de OSS. Wel zijn er wat regels code gevonden die overeenstemmen met de broncode van de OSS, maar dit is omdat de software moet communiceren met de middleware van de OSS en deze zijn door het e-commerce bureau zelf geschreven. Het e-commerce bureau hoeft de voorwaarden uit de OSS-licentie dus niet na te leven bij het exploiteren van haar software, en hoeft haar klanten dus niet de betaalde bedragen terug te betalen.

*Deze uitspraak is op moment van schrijven (nog) niet te vinden op https://www.rechtspraak.nl. De hele uitspraak is te downloaden via de website in de link in de tekst.

2. Pleegt een webshopontwikkelaar wanprestatie doordat een webshop niet (tijdig) is opgeleverd?

De tweede uitspraak die we bespreken gaat over de ontwikkeling van een webshop door een softwareontwikkelaar voor een klant die sieraden verkoopt. Beide partijen zijn begin 2021 de ontwikkeling van een webshop overeengekomen. Hierbij had de klant per e-mail de wens uitgesproken om de webshop in mei van dat jaar in gebruik te nemen. Getuige een mail van 16 augustus 2021 van de softwareontwikkelaar wilden partijen op dat moment uit elkaar, en was de webshop op dat moment nog niet (volledig) ontwikkeld. Partijen zijn er echter niet uitgekomen waardoor het is uitgelopen op een rechtszaak.  

De klant vordert bij de rechtbank terugbetaling van het reeds aan de softwareontwikkelaar betaalde bedrag. De softwareontwikkelaar heeft volgens de klant namelijk geen enkele prestatie tegenover haar verricht en heeft zodoende niet voldaan heeft aan de verplichtingen uit de overeenkomst. De softwareontwikkelaar stelt daartegenover dat niet als resultaat is overeengekomen dat een webshop zou worden opgeleverd en dat tussen partijen sprake was een inspanningsverbintenis ten aanzien van ontwikkeling van software.  

Volgens de klant zijn de algemene voorwaarden niet van toepassing omdat ze zijn toegezonden pas nadat de overeenkomst tot stand is gekomen. De rechter oordeelt vervolgens dat de algemene voorwaarden wel van toepassing zijn, omdat de klant in een mailwisseling is ingegaan op de verhouding tussen de algemene voorwaarden en een NDA, en vervolgens niet is gebleken of gesteld dat de klant geprotesteerd heeft tegen de toepassing van de voorwaarden terwijl zij wel uitvoering heeft gegeven aan de overeenkomst.

Deze toepasselijkheid was van belang, omdat de voorwaarden stellen dat de overeenkomst tussen de partijen het karakter heeft van een inspanningsverbintenis. Volgens de klant is er echter sprake van een resultaatsverbintenis, waarbij het resultaat het behalen van een nieuwe webshop is. De softwareontwikkelaar was daarentegen van mening dat het een inspanningsverbintenis betrof, zonder dat vooraf een bepaald resultaat was overeengekomen. Bij de beoordeling stelt de rechter dat niet alleen uitgegaan moet worden van de letterlijke tekst van de algemene voorwaarden, maar dat de overeenkomst ook moet worden uitgelegd. De rechter oordeelt dat er geen kant-en-klaar plan was, diverse punten in de relevante documenten nog om uitwerking vragen en de offerte geen afspraken of toezeggingen bevatten. Hieruit blijken dus onvoldoende handvatten om te spreken van een resultaatsverbintenis.

Ook stelt de rechter dat er geen sprake is van overschrijding van fatale termijnen, omdat de algemene voorwaarden stellen dat termijnen als streefdata gelden tenzij dit anders uitdrukkelijk schriftelijk is overeengekomen. Daarbij overweegt de rechter dat de softwareontwikkelaar per e-mail enkel mogelijke opleverdata heeft genoemd, hetgeen geen harde toezeggingen betreffen.

De softwareontwikkelaar is dus uiteindelijk in het gelijk gesteld, en de rechter heeft ook geoordeeld dat aan de inspanningsverplichting voldaan is. Dit geschil laat mooi zien dat het tijdig en op een duidelijke wijze van toepassing verklaren en ter hand stellen van de algemene voorwaarden veel discussie kan voorkomen. Ook onderstreept deze uitspraak het belang voor een IT-leverancier van het hanteren van een goed opgestelde set algemene voorwaarden waarbij niet uit het oog moet worden verloren dat overige uitspraken en afspraken van partijen van belang zijn bij de uitleg van de voorwaarden.

3. Mogen consumenten een koopovereenkomst van een auto ontbinden omdat de auto verboden software bevat?

Als laatste bespreken we drie uitspraken van het Europese Hof van Justitie (Hof), C-128/20, C-134/20 en C-145/20. Het betreffen verzoeken van Oostenrijkse rechters om een prejudiciële beslissing. In deze zaken stond het al dan niet verboden zijn van bepaalde software in auto’s en de mogelijkheid om een koopovereenkomst te ontbinden centraal. In alle zaken betrof het de koop van een auto waarin een emissiebeperkingssysteem of uitlaatgaszuiveringssysteem was ingebouwd om aan bepaalde milieueisen te voldoen. Enkele jaren na de aankoop is er bij alle auto’s een update doorgevoerd in de software om volgens Europees recht verboden software te vervangen. Deze update heeft bij alle auto’s het gevolg gehad dat het zuiverings- of emissiebeperkingssysteem niet meer in alle omstandigheden optimaal werkte.  

Volgens het Hof is software dat enkel binnen een bepaald temperatuurvenster waarborgt dat de grenswaarden voor stikstofuitstoot worden nageleefd een manipulatie-instrument in de zin van artikel 3, punt 10 van verordening nr. 715/2007. Een dergelijk systeem dat doelmatigheid van het emissiecontrolesysteem vermindert onder omstandigheden die bij een normaal gebruik van het voertuig te verwachten zijn, is dus verboden.

De vraag die rest is wat consumenten kunnen met een dergelijke constatering. Volgens de Europese regelgeving die ten tijde van de aankoop van de auto’s gold konden klanten enkel een overeenkomst ontbinden als een gebrek aan het voertuig geen gebrek van geringe betekenis is. Volgens het Hof bieden de voertuigen in kwestie niet de kwaliteit die voor goederen van dezelfde soort normaal is en die de consument redelijkerwijs mag verwachten. Verder kan een gebrek als in deze zaak niet worden aangemerkt als een gebrek van geringe betekenis, zelfs al zou de consument het voertuig ook hebben gekocht indien hij op de hoogte was geweest van het verboden manipulatie-instrument. Hiermee sluit het Hof dus ontbinding als herstelsanctie niet uit.

Benieuwd wat er in augustus 2022 gaat gebeuren? Wij ook! Over een maand zijn we bij u terug met de volgende jurisprudentieblog.

Opleiding ICT-jurist business professional


Meer lezen over dit onderwerp? Lees verder:

Terug naar overzicht