Het IT-rechtsgebied is en blijft volop in ontwikkeling. We zien veel nieuwe technologieën, innovatieve bedrijfsmodellen en daarop van toepassing zijnde (nieuwe) wet- en regelgeving voorbijkomen. Door jurisprudentie hierover leren we veel over hoe het IT-recht uiteindelijk wordt toegepast. In deze blog zetten we diverse uitspraken van de maand april op een rij.
De Hoge Raad heeft in deze zaak een eerdere uitspraak van het gerechtshof Amsterdam vernietigd. Het geschil dat centraal staat, gaat over een filmpje dat Picnic in 2016 naar buiten bracht. Hierin is een lookalike van Max Verstappen te zien die langs een Jumbo-wagen loopt en in een busje van Picnic stapt. De video verscheen online nadat Jumbo, een sponsor van Verstappen, een commercial met de coureur naar buiten had gebracht.
Verstappen is van mening dat Picnic zijn portretrecht (artikel 21 Auteurswet) heeft geschonden. Het portretrecht betreft rechten van een geportretteerde met betrekking tot de (ongeoorloofde) publicatie van bijvoorbeeld een foto of video dat van hem of haar gemaakt is.
De rechtbank was het in 2018 eens met Verstappen en veroordeelde Picnic tot het betalen van een schadevergoeding van € 150.000. Beide partijen gingen tegen deze uitspraak in beroep; Picnic was van mening dat het portretrecht niet geschonden was en Verstappen en zijn team vonden de schadevergoeding te laag. Het hof oordeelde uiteindelijk in het voordeel van Picnic. Volgens het hof is het voor de aanschouwer van de video duidelijk dat het gaat om een persiflage van Verstappen. Daarnaast komt het gezicht of de persoon van Verstappen zelf niet in beeld en is het filmpje niet van zodanige aard dat zijn eer en goede naam worden aangetast. Daarom was er volgens het hof geen schending van het portretrecht.
De Hoge Raad heeft deze maand Verstappen echter in het gelijk gesteld. Een lookalike kan onder bepaalde omstandigheden een portret van de uitgebeelde persoon zijn. Daarvoor moet de uitgebeelde persoon in de lookalike worden herkend en deze herkenning door bijkomende omstandigheden worden vergroot. Of het publiek begrijpt dat het om een lookalike gaat en niet om de uitgebeelde persoon is niet van belang. Ook is het niet van belang of het een parodie is; dat kan echter wel een rol spelen bij de vraag of de geportretteerde een redelijk belang heeft om zich te verzetten tegen de openbaarmaking.
De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling.
In deze zaak stond het geding centraal tussen Fuhrmann-2 (een vennootschap die eigenaar is van Hotel Goldener Anker) en B. (een consument). B. besloot via Booking.com een viertal kamers te boeken bij het hotel. Daartoe heeft hij op de knop ‘ik ga boeken’ geklikt, zijn persoonsgegevens en de namen van andere gasten ingevuld alvorens op een knop met de woorden ‘Voltooi boeking’ te klikken. B. is uiteindelijk niet in het hotel verschenen. Fuhrmann-2 heeft daarna, overeenkomstig haar algemene voorwaarden, B. annuleringskosten van € 2.240 in rekening gebracht. B. weigerde dit bedrag te betalen.
Daarop stapte Fuhrmann-2 naar het Amtsgericht Bottrop (een Duitse rechtbank). Hij voert aan dat er door het voltooien van de boeking ‘een bestelling met betalingsverplichting’ (een overeenkomst) tot stand is gekomen, zoals beschreven in artikel 8 lid 2 van de richtlijn consumentenrechten (2011/83). De Duitse rechtbank stelt een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over hoe artikel 8 lid 2 van de richtlijn moet worden geïnterpreteerd. De rechtbank wil weten of bij het tot stand komen van een elektronische overeenkomst uitsluitend moet worden uitgegaan van de tekst op de digitale knop, of dat er ook rekening moet worden gehouden met de omstandigheden van het bestelproces.
Volgens het Europese Hof is de doelstelling van richtlijn 2011/83 om een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen op het gebied van informatieverstrekking. Aan deze doelstelling wordt afbreuk gedaan wanneer een consument aan de omstandigheden van het bestelproces moet afleiden dat hij een betalingsverplichting aangaat, in plaats van aan de uitdrukkelijke, ondubbelzinnige bewoordingen van de tekst op de bestelknop. Het Hof geeft mee dat het aan de Duitse rechter is om te beoordelen of ‘voltooi boeking’ in de Duitse taal voldoende overeenkomt met ‘bestelling met betalingsverplichting’ uit artikel 8 lid 2 van de richtlijn. De omstandigheden van het bestelproces spelen bij de uitleg van deze term geen rol.
Moet een werkgever zijn werknemers betalen wanneer zij iedere werkdag tien minuten vóór aanvang van hun dienst aanwezig moeten zijn? Dat is een vraag waar de rechtbank Den Haag zich in deze zaak over boog. Perfectcall is een teleperformance bedrijf en vraagt van zijn werknemers om tien minuten voor de aanvang van hun shift aanwezig te zijn. In de planningsregels van het bedrijf staat dat de werknemer exact om negen uur klaar moet zitten om de eerste call aan te nemen. Op dat moment moeten alle hulpprogramma’s zijn opgestart. De werknemer moet zich daarom altijd tien minuten van tevoren melden bij de supervisor. Wanneer de werknemer niet om negen uur klaar zit, kan dat leiden tot sancties waaronder ontslag. Deze eerste tien minuten krijgt de werknemer niet uitbetaald.
Een medewerker is het niet eens met deze regeling en stapt naar de rechter. De medewerker is van mening dat het feit dat hij tien minuten eerder aanwezig moet zijn, een opdracht is van de werkgever. Hij staat in die eerste tien minuten onder het gezag van de werkgever en moet taken uitvoeren. Daarom moet ook deze tijd worden aangemerkt als werktijd, waarover loon betaald moet worden.
Perfectcall voert aan dat in die tijd niet verwacht wordt dat werknemers daadwerkelijk werkzaamheden verrichten. Ook worden geen instructies gegeven door het bedrijf. Het enige wat van werknemers wordt gevraagd is dat zij op tijd inloggen en eventueel gebruikmaken van het toilet en iets te drinken pakken. Zodra de dienst echt begint en de eerste calls binnenkomen, kunnen de werknemers daardoor direct ongehinderd aan de slag.
De rechtbank is het eens met de uitleg die de werknemer geeft. De werknemer moet voor de aanvang van iedere dienst de computer opstarten en in tien programma’s inloggen. Deze tijd is volgens de rechtbank aan te merken als arbeidstijd. Er gelden dan instructies van het bedrijf: het opstarten van alle programma’s die voor het uitvoeren van het werk nodig zijn. Dit zijn voorbereidende werkzaamheden die nodig zijn om de telefoonwerkzaamheden uit te voeren. De werknemer behoort loon betaald te krijgen over de tien minuten die zij voor de aanvang van de dienst aanwezig moet zijn.
Benieuwd wat er in mei 2022 gaat gebeuren? Wij ook! Over een maand zijn we bij u terug met de volgende jurisprudentieblog.
Meer lezen over dit onderwerp? Lees verder:
Meld je nu aan voor één van de nieuwsbrieven van ICTRecht en blijf op de hoogte van onderwerpen zoals AI, contracteren, informatiebeveiliging, e-commerce, privacy, zorg & ICT en overheid.