Hoewel veel van de informatie die een overheidsorganisatie bezit door middel van intellectuele eigendomsrechten beschermd kan worden, bestaat er ook de behoefte om bepaalde informatie geheim te houden. De bescherming van geheime informatie wordt voor ambtenaren en politieke ambtsdragers vormgegeven door middel van het ambtsgeheim en/of door een wettelijke geheimhoudingsplicht.
Voorbeelden van die wettelijke voorschriften zijn de geheimhoudingsplicht van een belastingambtenaar op grond van de Algemene wet rijksbelastingen, en voor politieagenten op grond van de Wet politiegegevens. De opzettelijke schending van het ambtsgeheim is in artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht strafbaar gesteld met een gevangenisstraf van maximaal een jaar of een geldboete van €19500,- Wanneer het echter gaat om staatsgeheimen dan ligt de maximumstraf fors hoger.
Het probleem van deze verplichting is echter dat door een rechter moet worden vastgesteld dat het gaat om gegevens waarvan de ambtenaar of bestuurder wist of had moeten begrijpen dat hij deze geheim had moeten houden. Voor de vraag of er überhaupt sprake is van een geheim zal een rechter kijken naar de aard van de informatie, de functie van de ambtenaar of bestuurder, en het moment waarop deze toegang kreeg tot de informatie.
Zo oordeelde het Hof Den Bosch (LJN: BC8346) in 2008 over een gemeenteraadslid uit Tilburg dat deze zich schuldig maakte aan schending van het ambtsgeheim door de openbaarmaking aan een journalist van stukken uit het raadspresidium die waren aangemerkt als “vertrouwelijk”. Het moest het raadslid duidelijk zijn geweest dat de gemeente geen onderscheid hanteerde tussen de termen “geheim” en “vertrouwelijk”.
De strekking van beide begrippen is volgens het Hof dat informatie waarover beschikt wordt niet aan derden ter beschikking wordt gesteld noch anderszins aan de openbaarheid prijsgegeven wordt. Het verweer van het raadslid dat de openbaarmaking gerechtvaardigd werd door het belang dat hij als gemeenteraadslid behoord te dienen, te weten het aan de kaak stellen van een misstand, werd door het Hof afgewezen omdat juist een raadslid gebruik had kunnen maken van andere minder verstrekkende mogelijkheden.
Vijf jaar eerder heeft datzelfde Gerechtshof een arrest gewezen (LJN: AH9823) waarin een Statenlid werd veroordeeld voor schending van het ambtsgeheim. Het Statenlid beriep zich er op dat de bewuste informatie niet geheim kon zijn omdat deze bij een eventueel beroep op de Wet Openbaarheid van Bestuur (Wob) ook aan derden verstrekt had moeten worden. Het Gerechtshof was het hier niet mee eens en gaf aan dat de geheimhouding –in dit geval opgelegd op grond van art. 25 Provinciewet- voorrang heeft ten opzichte van de Wob.
Dat betekent dus dat op grond van de Wob geen verzoek kan worden ingediend tot openbaarmaking van dergelijke vertrouwelijke documenten. Ook in de Gemeentewet is een vergelijkbare geheimhoudingsbepaling opgenomen. Verder werd ook bij het Statenlid het verweer afgewezen dat het zou gaan om een bekendmaking in het algemeen belang.
Het zijn overigens niet alleen ambtenaren of bestuurders die voor schending van het ambtsgeheim vervolgd kunnen worden. In artikel 2:5 Algemene wet bestuursrecht is opgenomen dat iedereen die betrokken is bij de uitvoering van de taak van een bestuursorgaan verplicht is tot geheimhouding van vertrouwelijke gegevens. Dus ook bij of voor de overheid werkzame bedrijven en hun medewerkers vallen hieronder. Weinig ICT bedrijven zullen zich dit goed realiseren.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt verder dat de schending van geheimen ook strafbaar is wanneer het ambt niet meer wordt uitgeoefend. Zo bezien zijn de recente uitspraken van oud-premiers Lubbers en van Agt over kernwapens op Nederlands grondgebied ook wel degelijk strafbaar. Dit heeft ook gevolgen voor de niet geheel denkbeeldige situatie dat een ambtenaar in een nieuwe werkomgeving of als zelfstandige de kennis wil inzetten welke onder de geheimhouding valt.
Dit is een behoorlijk dilemma omdat toch vooral de persoonlijke kennis en ervaring aspecten zijn waarop een nieuwe werkgever zijn selectie zal voeren. De ambtenaar 2.0 is immers in de meeste gevallen een kenniswerker. Zijn kennis heeft in die zin altijd handelswaarde. Indien deze niet te gelde kan worden gemaakt dan is de uitwerking van een geheimhoudingsplicht sterk vergelijkbaar met een concurrentiebeding. Zo’n vaart loopt het gelukkig niet:
Het Hof Arnhem overwoog in 1982 (LJN: AM0751) over de kennis van de ex-werknemers Siemes en Thijssen dat: “van een fabrieksgeheim dat Siemes en Thijssen niet mochten schenden alleen sprake kan zijn voor zover een dergelijk geheim niet kan worden gelijkgesteld met de know-how die Siemes en Thijssen als hun persoonlijke kennis en ervaring mochten toepassen”
De ex-werkgever kan zich met andere woorden niet verzetten tegen het gegeven dat persoonlijke kennis en ervaring die in de voormalige werkkring is opgedaan door de ex-werknemer verder kan worden gebruikt. Wel moet daarbij rekening worden gehouden met de beperking dat er geen (delen van) informatie openbaar mag worden gemaakt die rechtstreeks, zeg maar copy/paste, afkomstig is uit geheime documenten.
*dit blog is tevens verschenen in het tijdschrift iBestuur/Ambtenaar 2.0 (oktober 2013)
Meld je nu aan voor één van de nieuwsbrieven van ICTRecht en blijf op de hoogte van onderwerpen zoals AI, contracteren, informatiebeveiliging, e-commerce, privacy, zorg & ICT en overheid.