IT-recht Jurisprudentieblog | September 2022

Het IT-rechtsgebied is en blijft volop in ontwikkeling. We zien veel nieuwe technologieën, innovatieve bedrijfsmodellen en daarop van toepassing zijnde (nieuwe) wet- en regelgeving voorbijkomen. Door jurisprudentie hierover leren we veel over hoe het IT-recht uiteindelijk wordt toegepast. In deze blog zetten we diverse uitspraken van de maand september op een rij.

1. Betalingsverplichting bestelknop Bol.com

Waar vorige maand bleek dat de rechtbank zich voor het eerst – maar niet inhoudelijk – uitliet na het Fuhrmann-arrest over de bestelknop, zijn er afgelopen maand wel uitspraken geweest met een inhoudelijke beoordeling van de tekst op de bestelknop. Zo ook de zoveelste Bol.com zaak, waarbij een consument in dit geval werd gevorderd tot betaling van de geldsom van een matras wat via de webwinkel besteld is. Reden dat hier zoveel uitspraken over zijn is dat een rechter bij dergelijke vorderingen ambtshalve moet toetsen of er aan de informatieplichten is voldaan, ter bescherming van consumenten.

Eén van die informatieplichten betreft dus de bestelknop: artikel 6:230v lid 3 BW bepaalt hier dat een handelaar het elektronische bestelproces zo moet inrichten dat de consument een aanbod pas kan aanvaarden als hem op niet voor misverstand vatbare wijze duidelijk is gemaakt dat zijn bestelling een betalingsverplichting inhoudt. Van belang hierbij is dat de consument moet weten met welke handeling die verplichting ontstaat.

De wet vereist niet dat op de bestelknop met zoveel woorden de zinsnede "bestelling met betalingsverplichting" staat. Die zinsnede, die letterlijk is overgenomen uit de Nederlandse vertaling van de richtlijn Consumentenrechten, dient slechts als voorbeeld van een tekst die daaraan in ieder geval voldoet. Andere teksten kunnen ook volstaan, mits ze voldoende duidelijk en ondubbelzinnig zijn voor de consument, aldus het Fuhrmann-arrest. De nationale rechter zal dat dan moeten beoordelen. De vraag aan de Nederlandse rechter is daarmee of de tekst “bestelling plaatsen” op de bestelknop van Bol.com aan dat criterium voldoet.

Om dit te beoordelen wordt onder andere het Van Dale woordenboek erbij gepakt: “bestellen” is iets laten komen dat je wilt kopen of huren, een boek online kopen of een biertje bestellen. De rechter geeft aan dat “bestellen” dus steeds in verband wordt gebracht met het ontstaan van een betalingsverplichting en ziet geen aanwijzing dat een normaal geïnformeerde en redelijk oplettende consument dit verband niet legt.

De rechter overweegt verder dat uit de tekst "Bestelling plaatsen" op de bestelknop van Bol.com in samenhang met de direct rondom die knop zichtbare informatie en het bestelproces dat de consument voor het bereiken van die knop heeft moeten doorlopen, voldoende duidelijk blijkt dat door op die bestelknop te drukken een betalingsverplichting wordt aangegaan. Tot het Fuhrmann-arrest werd er ook in de rechtspraak vanuit gegaan dat daarmee aan de vereisten van artikel 6:230v lid 3 BW werd voldaan. Dit past bij uitgangspunt in het Nederlandse recht dat bij de beoordeling van overeenkomsten alle omstandigheden van het geval in aanmerking moeten worden genomen, aldus de rechter. Daarmee legt de rechter eigenlijk de toets uit het Fuhrmann-arrest naast zich neer, door niet enkel naar de woorden op de bestelknop te kijken. Daarnaast zien we ook nog wat tegenstrijdige uitspraken voorbijkomen. In deze zaak oordeelt de rechter namelijk dat dezelfde bestelknop van Bol.com níet voldoet. Kortom, voor deze en andere webwinkels nog steeds geen eenduidig antwoord rondom hun onlinebestelproces.

2. Koopovereenkomst tokens tóch geldig.

In deze uitspraak van het hof staat de discussie omtrent het kopen van bepaalde aan crypto gerelateerde tokens centraal. De verkoper heeft in 2018 als freelancer, presentaties voor de start-up Momentum gegeven tijdens een ICO (een soort presale waarbij tokens worden verkocht voordat deze op een exchange platform worden aangeboden). Koper is hierdoor geïnteresseerd geraakt in het kopen van deze tokens, maar die werden een aantal maanden later niet meer verkocht door Momentum. Gelukkig was de freelancer – de verkoper – bereid om deze vanuit zijn privébezit aan koper aan te bieden.

Na levering van de tokens heeft koper slechts de helft betaald. Het restant werd alsmaar niet voldaan waarna verkoper diverse verzoeken heeft gedaan tot betaling óf teruggave van de tokens. Uiteindelijk is koper gedagvaard waarna de rechter in eerste aanleg heeft geoordeeld dat verkoper als handelaar dient te worden beschouwd en de koopovereenkomst heeft vernietigd wegens een oneerlijke handelspraktijk door verkoper. Verkoper heeft namelijk “koper, een gemiddelde consument, niet expliciet geïnformeerd over de mogelijkheid dat een startup de tokens nooit op een beurs aanbiedt, zodat deze niet verhandelbaar worden en waardeloos kunnen zijn”, aldus de kantonrechter.

In hoger beroep stelt verkoper dat hij niet als handelaar kan worden aangemerkt. Het visitekaartje wat hij tijdens de ICO heeft afgegeven was namelijk een persoonlijk visitekaartje en dus niet een zakelijk kaartje van Momentum. Hij heeft gehandeld als privépersoon en overigens niet de indruk gewekt dat hij heeft gehandeld als vertegenwoordiger van Momentum. Het hof is het eens met verkoper en geeft aan dat onder handelaar wordt verstaan: “een natuurlijk persoon of rechtspersoon die handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf of degene die ten behoeve van hem handelt.” Dit laatste omvat volgens jurisprudentie de persoon die als tussenpersoon namens of voor rekening van een dergelijke handelaar optreedt. Volgens het hof is namelijk niet gesteld dat verkoper daadwerkelijk handelde in de uitoefening van een beroep of bedrijf, of ten behoeve van Momentum als bedrijfsmatige ander, in die zin dat hij namens Momentum de tokens aan koper verkocht. Integendeel, tussen partijen staat vast dat koper wist dat Momentum de tokens al vanaf 31 december 2018 niet meer verkocht en dat de aan hem verkochte tokens uit het privébezit van verkoper afkomstig waren.

De conclusie is dat verkoper niet als handelaar kan worden beschouwd en het daarop gebaseerde verweer van koper inzake een oneerlijke handelspraktijk geen doel treft. Het hof heeft het vonnis van de rechter vernietigd en geoordeeld dat de overeenkomst in stand moet blijven, zodat koper het resterende bedrag dient te betalen.

3. Koppeling tussen softwaresystemen.

In deze zaak ging het over een geschil ten aanzien van het maken van een koppeling tussen twee softwaresystemen. Opdrachtgever die een webshop exploiteert en de IT-dienstverlener als opdrachtnemer, verschillen van mening over de inhoud van de tussen partijen gesloten overeenkomst.

Opdrachtgever heeft via de website van opdrachtnemer de ‘Pro-variant’ afgenomen van de koppeling tussen Magento en King (de twee softwaresystemen die zij gebruikt). Op basis van de website van opdrachtnemer, zou dit een kant-en-klare koppeling moeten zijn. Opdrachtgever stelt dat zij uitging van “een reeds bestaande, op Magento en King toegesneden applicatie (de koppeling) die vrijwel onmiddellijk, in ieder geval zeer snel, en zonder bijkomende kosten beschikbaar kon zijn.”

De rechter gaat hier niet volledig in mee. Weliswaar snapt de rechter dat met de woorden “standaard pakketten voor de KING Magento koppeling” de indruk kunnen wekken van een bij opdrachtnemer voorhanden applicatie die een zeer snelle koppeling mogelijk maakte. Maar de

rechter oordeelt dat “gelet op de context waarin die woorden op de website zijn gebruikt, kon zij daaruit redelijkerwijs niet begrijpen, dat er sprake was van een reeds volledig op Magento en King toegesneden pasklare applicatie met zes functionaliteiten, die, ongeacht de instellingen in Magento en KING, bij wijze van spreken alleen maar hoefde te worden “ingeplugd”.”

Daarnaast is opdrachtnemer ook niet tekortgeschoten wegens het niet werken van de koppeling. De rechter oordeelt namelijk dat “opdrachtgever niet heeft weersproken dat het aan haar was om voor het tot stand brengen van de koppeling een met de live-omgeving corresponderende testomgeving beschikbaar te stellen en evenmin dat die beide omgevingen niet met elkaar correspondeerden, waardoor de koppeling niet steeds kon werken.” Hier lag dus een stukje eigen verantwoordelijkheid bij opdrachtgever, waardoor opdrachtnemer volgens de rechter niet is tekortgeschoten. De vorderingen van opdrachtgever worden dan ook afgewezen

Terug naar overzicht