Onenigheid over het meerverbruik van werkgeheugencapaciteit leidt er in deze zaak toe dat de ICT-leverancier een flinke schadevergoeding moet betalen. Het geschil speelde tussen Interconnect Services B.V. (Interconnect) en Acknowledge Benelux B.V. ( Acknowledge) over een overeenkomst betreffende de levering van IT-diensten, en specifiek wat er was afgesproken over de te gebruiken werkgeheugencapaciteit (RAM).
In 2014 sloten Acknowledge en Interconnect een overeenkomst waarin de levering van IT-diensten werd geregeld. Deze overeenkomst, aangevuld in 2016, bepaalde onder andere hoeveel werkgeheugencapaciteit (RAM) Acknowledge voor het uitvoeren van deze overeenkomst kon gebruiken. Er werd ook afgesproken dat extra werkgeheugen beschikbaar zou zijn in een ander datacenter, maar dit was alleen bedoeld voor uitwijkcapaciteit in het geval van calamiteiten.
Tijdens de looptijd van het contract is Acknowledge meer werkgeheugencapaciteit gaan gebruiken dan overeengekomen. Dit is volgens het hof voldoende aangetoond door Interconnect in haar bewijsvoering, waarbij sterk wordt geleund op e-mailcorrespondentie tussen de partijen. Het staat volgens het hof dan ook vast dat Acknowledge meer werkgeheugen heeft gebruikt dan contractueel toegestaan is en tevens niet de vereiste ‘powered on’-prijs voor het gebruik betaald heeft.
Acknowledge stelt dat Interconnect haar zorgplicht heeft geschonden. Volgens Acknowledge had Interconnect de voortgang in het gebruik van het werkgeheugen actief moeten monitoren en had zij ook Acknowledge vooraf moeten informeren over het ontstane meerverbruik en de bijkomende kosten hiervan. Ook zou Interconnect niet voldoende betrouwbare gegevens over het daadwerkelijke verbruik hebben verstrekt en niet de nodige technische begrenzingen hebben ingesteld.
Het hof wijst het argument van Acknowledge af dat zij niet op de hoogte was van het meerbruik. Hierbij verwijst zij naar emailcorrespondentie waaruit blijkt dat het aanmaken en uitbreiden van de hoeveelheid daadwerkelijk gebruikt werkgeheugen een actieve handeling was binnen Acknowledge. Omdat uit het bewijs blijkt dat Acknowledge op de hoogte was van het meerverbruik en de bijkomende extra kosten, oordeelt het hof dat er geen sprake is van schending van de zorgplicht van Interconnect.
Het hof oordeelt dat Acknowledge aansprakelijk is voor het meerverbruik en de ontstane schade. De eis van Interconnect tot schadevergoeding voor het ongeoorloofd meerverbruik van werkgeheugen door Acknowledge, bovenop de contractueel overeengekomen hoeveelheid, wordt toegewezen door het hof. Daarnaast wordt de vordering dat dit bedrag vermeerderd wordt met 15% rente per maand, zoals overeengekomen zou zijn in de Algemene Voorwaarden, toegewezen. Deze uitspraak benadrukt het belang voor IT-dienstverleners om duidelijke en gedetailleerde afspraken te maken en zich hier strikt aan te houden om toekomstige geschillen te voorkomen.
In deze zaak bestond er onenigheid tussen partijen over de uitleg van een bepaling in de raamovereenkomst en de vraag of op grond daarvan een licentievergoeding verschuldigd was. Beide partijen hadden een andere interpretatie voor ogen van de zinssnede “op enigerlei wijze samengaan”. Helaas leidde dit voor één van de partijen ertoe dat zij minder licentievergoeding kon ontvangen dan aanvankelijk gedacht.
Aquila B.V. (Aquila) is een IT-bedrijf dat software ontwikkelt voor pensioen- en verzekeringsadministratie. MN Services N.V. (MN) is een financiële dienstverlener die onder andere pensioenbeheer aanbiedt. In 1999 sloten partijen een raamovereenkomst voor de levering van softwarecomponenten door Aquila. Deze overeenkomst bevatte bepalingen over het gebruik van deze software bij samenwerkingen of overnames door MN, waarbij extra licentiekosten verschuldigd zouden zijn.
Tijdens de looptijd van het contract is MN samenwerkingen aangegaan met N.V. Schadeverzekering-Maatschappij Bovemij (Bovemij) en Uneto-VNI (Techniek Nederland). Partijen zijn het oneens over de vraag of MN nu aanvullende licentiekosten aan Aquila verschuldigd is voor deze samenwerkingen. Aquila had haar vorderingen overgedragen aan Stichting Loyaliteit Aqln (Aqln), die MN aansprakelijk stel de voor het niet voldoen aan de betalingsverplichtingen. De centrale vraag was of MN door samenwerkingen met Bovemij en Uneto-VNI een licentievergoeding verschuldigd was op basis van artikel 9.4 van de raamovereenkomst.
Artikel 9.4 van de raamovereenkomst bepaalde dat MN een vergoeding moest betalen bij "op enigerlei wijze samengaan" met een andere organisatie. De rechter oordeelde dat de samenwerkingen tussen MN en de genoemde organisaties geen "samengaan" in de zin van artikel 9.4 vormden. De rechter hechtte groot belang aan de bedoeling van de overeenkomst, namelijk dat partijen het erover eens waren dat de raamovereenkomst rekening hield met de groeistrategie van MN. Volgens de rechter hebben partijen met de bepaling beoogd Aquila te compenseren voor het verlies van potentiële klanten als gevolg van een daadwerkelijke fusie of overname.
De rechter concludeerde dat bij Bovemij sprake was van een intensivering van een bestaande samenwerking zonder dat MN en Bovemij juridisch of feitelijk samengevoegd waren. De samenwerking met Uneto-VNI betrof een overname van aandelen zonder dat er sprake was van vermenging van bedrijfsonderdelen of activa. Bovendien betwistte MN dat het informatiesysteem, dat was ontwikkeld met de software van Aquila, daadwerkelijk bij deze externe organisaties was ingezet. De rechtbank vond dat Aqln onvoldoende bewijs had geleverd om het tegendeel aan te tonen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat MN geen aanvullende licentiekosten verschuldigd is aan Aquila, omdat de samenwerkingen met Bovemij en Uneto-VNI niet als “samengaan” in de zin van de raamovereenkomst worden beschouwd. Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke contractuele bepalingen en voldoende bewijs bij het claimen van vergoedingen. Voor bedrijven betekent dit dat een goed opgesteld contract je beste vriend is in het vermijden van juridische verrassingen
In deze zaak stond BLCKBX tegenover Google in een juridische strijd om opnieuw toegang te krijgen tot het YouTube Partner Programma (YPP). BLCKBX, een mediabedrijf met meer dan 2.200 video's op YouTube, wilde graag weer deelnemen aan het YPP om advertentie-inkomsten te genereren. Google had echter meerdere keren geweigerd om BLCKBX toe te laten tot het YPP.
BLCKBX is een mediabedrijf dat video’s maakt en deze op YouTube plaatst. Veel van deze video’s zijn ook op hun eigen website te vinden. Om inkomsten te genereren uit advertenties, wilde BLCKBX deelnemen aan het YouTube Partner Programma (YPP). Hoewel BLCKBX eerder wel werd toegelaten tot het YPP, werd hun deelname een jaar later beëindigd door Google vanwege vermeende schendingen van het advertentiebeleid. Deze gang van zaken herhaal de zich een jaar later, en daarna werden vier nieuwe aanmeldingen van BLCKBX allemaal afgewezen.
BLCKBX stelde dat zij voldeed aan de voorwaarden voor het YPP en dat Google haar deelname op willekeurige en onvoldoende gemotiveerde gronden had geweigerd. Volgens BLCKBX schaadde deze weigering hun financiële belangen. Daarom eiste BLCKBX dat Google hen weer toe zou laten tot het YPP.
Allereerst beantwoordde de rechter de vraag of Google een verplichting heeft om BLCKBX toe te laten tot het YPP op grond van de Gebruikersovereenkomst en de redelijkheid en billijkheid. Google voerde aan dat de gebruikersovereenkomst slechts een mogelijkheid biedt om toegelaten te worden tot het YPP, en geen recht daarop. Bovendien moeten deelnemers voldoen aan het advertentiebeleid van Google. De rechter ging hierin mee een oordeelde dat de gebruikersovereenkomst inderdaad geen garantie geeft op toelating tot het YPP, maar alleen de mogelijkheid biedt, afhankelijk van het voldoen aan de voorwaarden. Google heeft volgens de rechter de vrijheid om te bepalen met wie zij contracten aangaat en heeft voldoende gemotiveerd dat het kanaal van BLCKBX niet voldoet aan de richtlijnen voor "advertentie-vriendelijke" content, met name vanwege video's over controversiële onderwerpen zoals vaccinaties en klimaatverandering.
Een andere vraag die centraal stond was of Google in strijd met de vrijheid van meningsuiting handelde door BLCKBX de toegang tot het YPP te weigeren. BLCKBX stelde dat Google hun vrijheid van meningsuiting beperkte door hen niet toe te laten tot het YPP, wat de financiering van nieuwe content zou beperken. De rechter oordeelde echter dat er geen sprake is van een schending van de vrijheid van meningsuiting, aangezien BLCKBX nog steeds video's kan plaatsen op YouTube en dus toegang heeft tot het platform, zelfs zonder deelname aan het YPP. Het feit dat BLCKBX meer dan 2000 video’s heeft kunnen produceren en verspreiden zonder deelname aan YPP, ondersteunt dit oordeel.
De rechter wees de vordering van BLCKBX af en oordeelde dat Google rechtmatig handelde binnen haar contractsvrijheid en voldoende motiveerde waarom het kanaal van BLCKBX niet voldoet aan de voorwaarden voor deelname aan het YPP. Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke contractuele bepalingen en het naleven van advertentierichtlijnen. Voor BLCKBX betekent dit dat ze creatief moeten blijven zoeken naar andere manieren om hun content te financieren en te blijven groeien.
Meld je nu aan voor één van de nieuwsbrieven van ICTRecht en blijf op de hoogte van onderwerpen zoals AI, contracteren, informatiebeveiliging, e-commerce, privacy, zorg & ICT en overheid.