IT-Jurisprudentieblog | Maart 2024

Het spanningsveld tussen IT en recht is en blijft volop in ontwikkeling. We zien veel nieuwe technologieën, innovatieve bedrijfsmodellen en daarop van toepassing zijnde (nieuwe) wet- en regelgeving voorbijkomen. Door jurisprudentie hierover leren we veel over hoe het IT-recht uiteindelijk wordt toegepast. In deze blog zetten we diverse uitspraken van de afgelopen maand op een rij.

Maakt de Nederlandse staat een inbreuk op de licentieovereenkomst?

Voor dit blog staat de uitspraak tussen de Nederlandse staat (hierna: de Staat) en het softwarebedrijf SDL als eerste op het menu. De Staat heeft softwarelicenties afgenomen voor het ministerie van Veiligheid en Justitie en het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. SDL is van mening dat de ministeries de software in strijd met de licentievoorwaarden hebben gebruikt en eist een flinke schadevergoeding van de Staat.

SDL heeft in 2001 aan de twee ministeries een softwarepakket geleverd waarmee website-publicaties een eenduidige opmaak en/of huisstijl krijgen (een zogenaamde ‘blueprint’, hierna te noemen: “Blueprint I”). Van november 2015 tot en met juli 2016 heeft het IT-dienstencentrum een tweede blueprint (hierna: “Blueprint II”) ter beschikking gesteld aan de ministeries. Deze Blueprint II behelsde een opmaak en/of huisstijl die weliswaar voortbouwde op Blueprint I, maar die op een aantal punten ook verschilde. De ministeries hebben de software vervolgens in samenwerking met het IT-dienstencentrum van de Staat in gebruik genomen. In de jaren daarna hebben er veel organisatorische veranderingen plaatsgevonden bij de ministeries en het IT-dienstencentrum. In 2018 is vervolgens bij SDL het vermoeden ontstaan dat de Staat de softwarelicenties in strijd met de licentievoorwaarden gebruikte en hiermee een auteursrechtinbreuk pleegde, omdat het IT-dienstencentrum in de periode van november 2015 tot en met juli 2016 Blueprint II aan de ministeries ter beschikking heeft gesteld. SDL is van mening dat hiervoor een tweede licentie afgenomen had moeten worden. SDL voert hiervoor aan dat het ‘ontwikkelen’ en ter beschikking stellen van Blueprint II niet onder het toegestane gebruik uit de licentieovereenkomst valt. De Staat stelt hiertegenover dat deze configuratie is toegestaan onder de licentieovereenkomst, omdat het begrip ‘configuratie’ breed moet worden uitgelegd, in ieder geval zo breed dat de productie-omgeving, ontwikkel- en migratieomgeving als ook de hardwarecomponenten binnen de IT-omgeving van de Staat onder de softwarelicentie vallen. De Staat beargumenteert bovendien dat het feit dat de configuratie als ‘unlimited’ is aangemerkt in de licentieovereenkomst betekent dat de Staat niet buiten de licentie is getreden.

Waar de Staat en SDL het tegenover de rechter ook niet over eens raken, is de vraag welke bepaling (clausule) uit de licentievoorwaarden van toepassing is op de situatie. Volgens SDL moest er een bepaalde ‘fusieclausule’ van toepassing zijn op de licenties. Deze voorwaarden zijn volgens SDL van toepassing door de vele organisatorische veranderingen die de ministeries hebben doorgemaakt. SDL wijst bovendien op de ‘gewijzigde omstandigheden-clausule’ uit de licentieovereenkomst. Deze clausule maakt het mogelijk om de licentiegelden voor de afgenomen software te verhogen, wanneer omstandigheden uit de clausule (zoals het aantal medewerkers) aanzienlijk wijzigen. SDL stelt dat het aantal gebruikers van de software na de reorganisatie is toegenomen, evenals het aantal websitepublicaties en het gebruik van de configuratie. De Staat stelt dat deze ‘gewijzigde omstandigheden-clausule’ niet van toepassing is, omdat er van gewijzigde omstandigheden geen sprake is geweest en stelt dat het aantal website publicaties licht is gegroeid, terwijl het aantal medewerkers juist zou zijn gedaald.

De rechtbank geeft aan dat de standpunten van de partijen betreffende de grenzen van de licentieovereenkomsten ver uiteenlopen en dat naar de overeenkomsten gekeken moet worden met gebruik van de Haviltex-maatstaf. Deze maatstaf geeft aan dat alle omstandigheden van het geval meegewogen moeten worden bij de uitleg van de verschillende overeenkomsten. Aangezien SDL en de Staat niet hebben onderhandeld over de overeenkomsten kan de rechtbank geen kennisnemen van de partijbedoelingen. De rechtbank zal de overeenkomsten dan ook zo redelijk mogelijk uitleggen.

De rechtbank legt allereerst de ‘gewijzigde omstandigheden-clausule’ uit. Deze is van toepassing wanneer ‘het aantal medewerkers, publikaties en configuratie aanzienlijk groeit ten opzichte van omstandigheden op de Contract datum’. De rechtbank is van mening dat bovenstaande betekent dat al deze omstandigheden zich voor moeten doen. SDL heeft volgens de rechter niet voldoende betoogd dat alle omstandigheden aanwezig zijn.

Vervolgens gaat de rechtbank in op de ‘fusieclausule’. Dit artikel is van toepassing wanneer een ministerie ‘samengaat met een ander overheidsinstantie’. SDL heeft dit zelf een fusie genoemd in de overeenkomsten. De rechtbank stelt dat bij een fusie sprake moet zijn van gelijkwaardigheid tussen de beide partijen (dit is anders bij een overname waarbij er geen gelijkheid aanwezig is). Bij de organisatorische veranderingen binnen ministeries ging om de verschuiving van een aantal afdelingen binnen de ministeries. Hierbij is van gelijkwaardigheid geen sprake. De rechtbank oordeelt dat hier dan ook geen sprake is van een fusie.

De rechtbank gaat vervolgens in op de vraag of het gebruik van de software valt onder de ‘interne processing behoefte’. SDL geeft aan dat door veranderingen bij het IT-dienstencentrum, waardoor het centrum ook werk ging verrichten voor andere ministeries, geen sprake meer is van een ‘interne processing behoefte’. De tweede configuratie (Blueprint II) was immers gebruikt voor werkzaamheden bij andere ministeries. De rechtbank volgt deze zienswijze niet en kent daarbij veel gewicht toe aan het woordje ‘unlimited’ in de licentieovereenkomst. De rechtbank gaat mee met de Staat door te oordelen dat ‘unlimited’ inhoudt dat de configuratie niet zo beperkt is dat deze niet gebruikt kan worden voor alle hardwarecomponenten van de Staat. Daarnaast staat volgens de rechtbank bijvoorbeeld niet beschreven dat de software on-premise moet draaien en dat ‘extern hosten’ niet is toegestaan. De rechtbank geeft tot slot aan dat SDL geen onderbouwing heeft aangevoerd voor de stelling dat de software ook door andere ministeries is gebruikt.

De rechtbank wijst de vorderingen van SDL af en oordeelt dat de Staat niet in strijd met de licentievoorwaarden heeft gehandeld.

Domeinnaamgeschil over Bospop.nl

De tweedeuitspraakbetreft een domeinnaamgeschil bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg. Het geschil bestaat tussen de Stichting Bospop (hierna: ‘Bospop’) en Slampaq. Bospop is de jaarlijkse organisator van het festival Bospop. Slampaq is de houder van de domeinnaam Bospop.nl. Bospop is daarnaast houdster van twee Benelux beeldmerken die betrekking hebben op Bospop.

De eigenaar van Slampaq (hierna: ‘de Domeinnaambeheerder’) is in het verleden vrijwilliger geweest bij Bospop en heeft in 2000 de website Bospop.nl gebouwd en de domeinnaam op zijn eigen naam gezet. In 2006 heeft de Domeinnaambeheerder Slampaq opgericht en de domeinnaam Bospop.nl aan Slampaq overgedragen. Slampaq host en onderhoudt de website Bospop.nl voor Bospop tegen betaling. In de loop der jaren is Slampaq meer werk gaan verrichten voor Bospop. Zo beheert Slampaq de sociale mediakanalen en de Microsoft-365 omgeving. In 2023 heeft Slampaq twee nieuwe domeinnamen (bospop2024.nl en bospop2025.nl) geregistreerd.

Bospop en Slampaq zijn in discussie geraakt over de vraag wie rechthebbende is van de domeinnaam bospop.nl, de verschillende mediakanalen en de Microsoft 365-omgeving. Daarnaast bestaat er onenigheid over de (on)rechtmatigheid van het registreren van de nieuwe domeinnamen door Slampaq met gebruik van het woord “Bospop”. Bospop is namelijk van mening dat deze nieuwe domeinnamen van Slampaq een inbreuk op intellectuele eigendomsrechten van Bospop plegen.

Bospop vordert dat Slampaq alle domeinnamen overdraagt, dat Slampaq geen domeinnamen met ‘Bospop’ meer mag registreren en dat Slampaq Bospop beheerder maakt van de sociale mediakanalen en de Microsoft-365 omgeving.

Daarnaast meent Bospop dat zij een spoedeisend belang heeft tot het verkrijgen van de domeinnamen. De rechter stelt dat een vordering die beoogt een einde te maken aan een (gestelde) voortdurende inbreuk op intellectuele eigendomsrechten in beginsel als spoedeisend kan worden aangemerkt. Bospop wist echter al in 2018 dat Slampaq houder was van de domeinnaam Bospop.nl. De rechter oordeelt dat Bospop hierdoor geen spoedeisend belang heeft. Bospop heeft volgens de rechter jarenlang geen actie ondernomen en heeft onvoldoende gemotiveerd waarom er op dit moment wel sprake is van spoed en in de voorgaande jaren niet.

Daarnaast heeft Bospop alleen het beeldmerk met woordkenmerken geregistreerd en niet het woord Bospop op zichzelf. Hierdoor is geen sprake van een dreigende inbreuk wanneer Slampaq nieuwe domeinnamen registreert met daarin het woord ‘Bospop’. Het spoedeisend belang kan om deze reden eveneens niet aanwezig worden geacht.

Aangezien volgens de rechtbank het spoedeisend belang van Bospop ontbreekt, beoordeelt de rechtbank de vorderingen van Bospop als niet-ontvankelijk.

Terug naar overzicht