Het IT-rechtsgebied is en blijft volop in ontwikkeling. We zien veel nieuwe technologieën, innovatieve bedrijfsmodellen en daarop van toepassing zijnde (nieuwe) wet- en regelgeving voorbijkomen. Door jurisprudentie hierover leren we veel over hoe het IT-recht uiteindelijk wordt toegepast. In deze blog zetten we diverse uitspraken van de maand juni op een rij.
In de digitale wereld spelen grote platform zoals Google, Meta en TikTok een belangrijke rol. Deze platformen bieden informatie- en communicatiediensten aan gebruikers over de hele wereld. Maar hoe zit het met wettelijke verplichtingen van deze platformen in verschillende lidstaten van de Europese Unie? Dit vraagt de hoogste bestuursrechter in Oostenrijk zich af in deze prejudiciële zaak waarop advocaat-generaal Szpunar van het Hof van Justitie antwoord geeft. Ondanks dat de conclusie van de AG niet bindend is, geeft de juridische probleemoplosser een gedegen oordeel over het Europese ‘land-van-oorsprongbeginsel’.
De hoofdregel van dit beginsel uit de E-commerce richtlijn luidt dat diensten van de informatiemaatschappij in principe onder het rechtstelsel vallen van de lidstaat waaruit de dienstverlener oorspronkelijk opereert. Dit betekent dat de dienstverlener in beginsel gebonden is aan de regels van zijn eigen lidstaat, zelfs wanneer hij diensten verleent aan gebruikers in andere lidstaten.
Onder bepaalde omstandigheden kan hiervan worden afgeweken. Szpunar herhaalt het standpunt in zijn conclusie over de zaak Airbnb Ireland: volgens hem kan een andere lidstaat alleen van de hoofdregel afwijken door per geval en per aanbieder maatregelen te nemen. Deze specifieke maatregelen kunnen daarnaast slechts worden opgelegd nadat de Commissie in kennis is gesteld en bovendien de lidstaat van oorsprong is verzocht maatregelen te nemen. Dit is door de Oostenrijkse wetgever niet gedaan, aldus de wereldwijd opererende platforms (die in Ierland zijn gevestigd).
De Oostenrijkse wet (KoPI-G) voorzag in maatregelen ter bescherming van gebruikers van de platforms, door aanvullende verplichtingen op te leggen aan die platforms. Het ging hier onder andere om kennisgeving- en verificatieprocedures in te stellen om illegale inhoud op te sporen, regelmatig transparant daarover te zijn en vertegenwoordigers van de dienstverlener aan te wijzen. Verplichtingen vergelijkbaar met die in de gloednieuwe DSA verordening die februari volgend jaar in werking treedt. Het doel van deze verordening is vooral het gelijktrekken van Europese regels voor platforms, terwijl algemene en abstracte bepalingen zoals de KoPI-G volgens Szpunar juist versnippering van de interne markt veroorzaken. Hij concludeert dan ook dat met deze afwijkende maatregelen niet wordt voldaan aan de hoofdregel in de E-commerce richtlijn en adviseert dat wetgeving zorgvuldig geformuleerd dient te worden, met respect voor de grensoverschrijdende aard van digitale diensten en met inachtneming van de vereisten van de Europese wetgeving.
In deze zaak stelt een werkgever dat twee werknemers misbruik hebben gemaakt van haar bedrijfsdebiet. Deze term wordt gebruikt om te duiden wat een bedrijf waardevol maakt. Denk aan bepaalde (technische) knowhow, een goede reputatie of goodwill dat de werkgever door inzicht, inspanning en kennis heeft opgebouwd. Het gaat om Vitatech BV, het bedrijf heeft de software VitaConnect ontwikkeld waarmee zaken rondom onderhoud van vastgoed kan worden geautomatiseerd.
Terwijl de twee werknemers in dienst waren bij Vitatech, hebben zij gezamenlijk een nieuwe onderneming opgericht. Tijdens werktijd zijn ze met behulp van de Mendix-licentie (een lowcode ontwikkelplatform) van werkgever eigen software gaan bouwen voor hun bedrijf. Daarnaast hebben de werknemers bepaalde stukken zoals een spreadsheet en afbeelding van de ICT-structuur van VitaConnect meegenomen naar de eigen onderneming. Volgens de werkgever hebben de werknemers het bedrijf compleet uitgehold, alles bij elkaar vindt zij dat het handelen een tekortkoming in de arbeidsovereenkomst oplevert en onrechtmatig is.
Volgens de rechter was het oprichten van de nieuwe onderneming niet onrechtmatig. Ondanks dat zij dit aanvankelijk verborgen hebben gehouden voor de werkgever, is daarna een samenwerking besproken. Dat liep tot niets uit één van de werknemers werd verzocht nog zo’n 6 maanden in dienst te blijven om VitaConnect goed af te ronden. Hierdoor zijn de werkzaamheden voor Vitatech en de nieuwe onderneming volgens de rechter door elkaar gaan lopen, wat werkgever klaarblijkelijk heeft geaccepteerd. Dit maakt het handelen volgens de rechter minder snel onrechtmatig.
De werknemers zijn wel tekortgeschoten in de nakoming van hun arbeidsovereenkomsten. Aan de hand van whatsappgesprekken wordt vastgesteld dat zij zo’n 5% van hun werktijd hebben besteed aan de nieuwe onderneming. Daarbij werd met Mendix op kantoor (van werkgever) afgesproken, waarbij een licentie voor de nieuwe onderneming werd besproken. Dat zij tijdens werktijd gebruik hebben gemaakt van de Mendix-licentie van werkgever voor hun eigen software, wordt ze terecht kwalijk genomen. Dit hadden ze beter even over kunnen overleggen met hun werkgever, aldus de rechter.
Laatste verwijt ging over de stukken die de werknemers hebben meegenomen voor hun eigen onderneming. De rechter oordeelt dat het versturen van de spreadsheet en de afbeelding met daarop de ICT-structuur van VitaConnect onrechtmatig was en een schending van de Wet bescherming bedrijfsgeheimen oplevert. Dit biedt voor werkgever een mooie escape door op basis van deze wet schade te vorderen. Het toelichten waarom inbreuk is gemaakt op haar intellectuele eigendomsrechten is immers niet gelukt en wordt dan ook niet toegewezen.
Uiteindelijk worden de werknemers voor een deel van de vorderingen veroordeeld, de daadwerkelijke schade zal worden uitgezocht in een schadestaatprocedure.
Meld je nu aan voor één van de nieuwsbrieven van ICTRecht en blijf op de hoogte van onderwerpen zoals AI, contracteren, informatiebeveiliging, e-commerce, privacy, zorg & ICT en overheid.