Het IT-rechtsgebied is en blijft volop in ontwikkeling. We zien veel nieuwe technologieën, innovatieve bedrijfsmodellen en daarop van toepassing zijnde (nieuwe) wet- en regelgeving voorbijkomen. Door jurisprudentie hierover leren we veel over hoe het IT-recht uiteindelijk wordt toegepast. In deze blog zetten we diverse uitspraken van de maand februari op een rij.
Op 16 februari 2023 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant in deze zaak geoordeeld over een auteursrechtinbreuk in een geschil tussen twee muzikanten. De auteursrechthebbende heeft het nummer in eerste instantie geschreven voor een reclamecampagne, maar later middels een exploitatieovereenkomst met Buma/Stemra officieel uitgebracht. De gedaagde heeft een carnavalslied uitgebracht dat hierop gebaseerd is. Volgens de gedaagde is het coveren van een nummer namelijk geen probleem, nu hij geen commercieel belang heeft bij het uitbrengen van het nummer. Hij wilde in het kader van carnaval slechts een lied met Tilburgs dialect zingen. In het kort geding doet de gedaagde een beroep op de parodie-exceptie vanwege de wijzigingen in het nummer en de naam van het nummer. Deze uitzondering op het auteursrecht houdt in dat je onder bepaalde voorwaarden het werk van een ander mag gebruiken of namaken door bijvoorbeeld het drijven van spot. De rechter oordeelt dat de auteursrechthebbende bij het schrijven van het nummer creatieve keuzes heeft gemaakt die door de gedaagde grotendeels zijn overgenomen. De totaalindruk van de auteursrechtelijk beschermde elementen van het werk stemmen hierdoor op hoofdlijnen met elkaar overeen. Hoewel in de videoclip de personages, locatie en grappen van andere aard zijn, willen ze in beide gevallen het beeld van een karikatuur van een louche autoverkoper neerzetten. Dit levert een aantasting van de persoonlijkheidsrechten van de auteursrechthebbende op waar hij zich tegen mag verzetten. Het carnavalsnummer van gedaagde kan namelijk verwarring wekken met het originele nummer als gevolg waarvan financieel nadeel voor de auteursrechthebbende kan ontstaan. Het beroep op de parodie- exceptie slaagt niet, omdat er onvoldoende verschillen tussen beide nummers bestaan.
Op 21 februari 2023 heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven in twee zaken geoordeeld over het intrekken van de subsidie aan bedrijven ter financiering van de vaste lasten gedurende de coronapandemie. In de eerste zaak hadden de eigenaren van het bedrijf in kwestie niet op tijd bezwaar aangetekend tegen de beslissing van de minister van Economische Zaken en Klimaat tot beëindiging van de coronasubsidie over het vierde kwartaal van 2020. Volgens de eigenaren was het indienen van het bezwaar online erg uitdagend en lukte het niet om via eHerkenning in te loggen om de inhoud van het vaststellingsbesluit te bekijken. Het College meent echter dat de eigenaren zelf expliciet toestemming hebben gegeven in het aanvraagformulier van de subsidie om enkel digitaal berichten te ontvangen in het kader van deze aanvraag. De eigenaren hebben als gevolg hiervan een notificatiemail gekregen waarin stond dat online een bericht over de aanvraag klaarstond. Volgens het College had het op de weg van de eigenaren zelf gelegen om hulp in te schakelen als zij niet konden inloggen in de digitale omgeving. De termijnoverschrijding is hier dus niet verschoonbaar. In de tweede zaak is hetzelfde feitencomplex aan de orde. Volgens het bedrijf in kwestie is het notificatiebericht over de aanvraag niet ontvangen, omdat hiervoor gebruik werd gemaakt van het e-mailadres van een oud-medewerker. Volgens het College heeft het bedrijf zelf dit e-mailadres doorgegeven en is het dan ook de eigen verantwoordelijkheid van dit bedrijf om de termijnen en de digitale omgeving in de gaten te houden. Ook hier had het bedrijf met enkel digitale correspondentie ingestemd, waardoor ook hier papieren post niet noodzakelijk was. In deze tweede zaak komt het College dus ook tot de conclusie dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Op 15 februari 2023 heeft de rechtbank Noord-Nederland in deze zaak een oordeel moeten vellen over een vermeende inbreuk op een Benelux-beeldmerk op Bol.com. Door het hergebruiken van hetzelfde European Article Number (EAN)-nummer bij identieke artikelen, zoals matrassen in dit geval, worden de producten van de gedaagde in dezelfde lijst met aangeboden producten op de website geplaatst als de producten van Bedworld. Volgens Bedworld maakt de gedaagde hiermee inbreuk op het merkrecht van Bedworld, omdat de gedaagde de producten onder gebruikmaking van het merk van Bedworld op Bol.com verkoopt. De rechter oordeelt dat de tekens die door de gedaagde gebruikt zijn niet gelijk zijn aan het merk van Bedworld door zichtbare verschillen. De rechter verwijst hierbij naar onder meer de kleur en de tekst van het beeldmerk. Wel bestaan er overeenkomsten tussen beide tekens door gebruik van hetzelfde lettertype en de creatieve keuzes in het beeldmerk. De rechter gaat uit van de maatstaf van het ‘onvolmaakte herinneringsbeeld bij het relevante publiek’. Bij deze maatstaf beoordeelt de rechter welk beeld bij een product bij de gemiddelde consument is blijven hangen in het geheugen. De rechter stelt dat bij de producten van de gedaagde en Bedworld een ‘reëel verwarringsgevaar’ kan ontstaan bij de consumenten. Bij dit verwarringsgevaar moet het aannemelijk zijn dat consumenten daadwerkelijk de twee producten door elkaar zullen halen. Het is niet belangrijk of de gedaagde een verwijt valt te maken; het is volgens de rechter alleen relevant of de gedaagde de tekens heeft gebruikt. Wel meent de rechter dat het kopiëren van de EAN-nummers van Bedworld geen onrechtmatig handelen door de gedaagde oplevert. In het beleid van Bol.com staat dat de EAN-nummers van producten gekopieerd mogen worden, zolang de producten waar het over gaat identiek aan elkaar zijn. Bedworld en de gedaagde voeren over het kopiëren van het EAN-nummer dan ook geen discussie. Bedworld en de gedaagde verschillen echter juist van mening over de vraag of hun producten wel daadwerkelijk identiek aan elkaar zijn. Volgens de rechter heeft Bedworld hiervoor onvoldoende feiten aangevoerd, waardoor de rechter oordeelt dat het kopiëren van de EAN-nummers niet tot onrechtmatig handelen van de gedaagde leidt.
Meld je nu aan voor één van de nieuwsbrieven van ICTRecht en blijf op de hoogte van onderwerpen zoals AI, contracteren, informatiebeveiliging, e-commerce, privacy, zorg & ICT en overheid.