Veel bedrijven hebben door COVID-19 inkomsten misgelopen. Soms ontstaan hierdoor problemen in de verplichting tot het betalen van huur. Gelukkig bestaat er vaak de mogelijkheid tot huurkorting. Op hoeveel huurkorting heeft een onderneming echter recht?
In maart 2021 gaf de Rechtbank Amsterdam hier meer duidelijkheid over: de omzetdaling van een bedrijf moet bepalen hoeveel korting er moet worden gegeven. Met een omzetdaling van 50 procent, kan een onderneming aanspraak maken op een huurverlaging van 25 procent. Bij een omzetdaling van 100 procent, bedraagt de mogelijke huurkorting 50 procent. Bij deze bedragen dienen echter wel verworven voordelen opgeteld te worden. Ondernemingen die bijvoorbeeld overheidssteun ontvangen hebben in de vorm van de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) of loonkostenvergoeding (NOW), kunnen dit dus niet buiten beschouwing laten.
Een belangrijke vraag is vervolgens of retailers met óók een webwinkel de inkomsten van deze webwinkel mee moeten nemen in hun berekening tot mogelijke huurkorting. Deze maand hebben een tweetal rechters zich uitgelaten over dit vraagstuk en beide zijn tot een andere conclusie gekomen.
Op 9 juli 2021 oordeelde de Rechtbank Rotterdam dat kledingketen Scotch & Soda bij het terugvorderen van huur ook de inkomsten uit hun webwinkel mee moest nemen in de berekening die bepaalt of zij recht hebben op korting. Hoewel de winkelomzet flink is teruggevallen gedurende de pandemie, heeft de webshop van Scotch & Soda waarschijnlijk, zoals bij veel webshops het geval, juist een goed jaar achter de rug. Het meenemen van de webshop-inkomsten, heeft dus grote gevolgen voor de toe te kennen huurkorting.
De Rechtbank Rotterdam oordeelde op 16 juli 2021 echter het tegenovergestelde. Deze zaak draaide om een verzoek tot toekenning van huurkorting aan het Belgische kledingbedrijf Essentiel Antwerp. De rechter oordeelde (overeenkomstig met eerdere zaken) dat men onder ‘omzet’ niet alleen ‘het bedrag aan verkochte goederen’ hoeft te verstaan, maar ook ‘extra inkomen’ zoals vergoedingen mee moet nemen. Volgens de rechter verstaat men onder ‘coronaomzet’ de ‘gewone' omzet, plus de TVL en de NOW. Door óók de omzet van webshop te betrekken, wordt de financiële positie van de huurder echter breder getrokken dan waar het eigenlijk om gaat: de misgelopen omzet vanuit het gehuurde object. Aan de hand van deze uitspraak, hoeven huurders met een webwinkel de omzet uit de webwinkel dus toch niet mee te nemen in de berekening van huurkorting.
Er is dus nog steeds geen volledige duidelijkheid over de toekenning van huurkorting aan huurders met een webwinkel. Dit is afhankelijk van de specifieke situatie van de huurder, de aangedragen argumenten en de mening van de rechter. Waarschijnlijk komt de Hoge Raad later dit jaar met kaders voor veelgestelde vragen over huurkorting tijdens de pandemie.
Vraagt u zich af of u ook aanspraak kunt maken op huurkorting, ongeacht de omzet van uw webshop? Wij adviseren u graag over de beste aanpak!
Meld je nu aan voor één van de nieuwsbrieven van ICTRecht en blijf op de hoogte van onderwerpen zoals AI, contracteren, informatiebeveiliging, e-commerce, privacy, zorg & ICT en overheid.