Op 19 november heeft de Hoge Raad antwoord gegeven op prejudiciële vragen die de Rechtbank Rotterdam had voorgelegd in een zaak tussen Airbnb en de Consumentenbond. De belangrijkste vraag hierbij was of het Airbnb onder Nederlands recht is toegestaan om bemiddelingskosten (‘service kosten’) bij consumenten in rekening te brengen. Deze vraag werd niet lang geleden nog door de Rechtbank Amsterdam ontkennend beantwoord (blog). De Hoge Raad slaat echter met deze uitspraak duidelijk een andere weg in. Een weg die lagere rechters nu ook wel moeten gaan volgen.
Met de gestelde prejudiciële vragen wenste Rechtbank Rotterdam voornamelijk te horen of het courtageverbod, zoals opgenomen in artikel 7:417 lid 4 BW, van toepassing is op Airbnb. Dit artikel bepaalt kort gezegd, dat een tussenpersoon geen loon mag eisen bij bemiddeling tot koop of huur van ‘onroerende zaken’. Voor Airbnb gaat het hier natuurlijk om accommodaties die op het platform worden aangeboden door andere gebruikers van het platform.
Allereerst moet hiervoor bekeken worden of Airbnb een bemiddelaar is in de zin van artikel 7:425 BW. Onder verwijzing naar een eerdere uitspraak van de Hoge Raad over Booking.com (blog), komt de Hoge Raad al snel tot de conclusie dat Airbnb inderdaad optreedt als bemiddelaar. Airbnb brengt immers vraag en aanbod via het platform bij elkaar, er komen overeenkomsten via het platform tot stand, en Airbnb ontvangt vergoeding die gebaseerd is op de gesloten overeenkomsten. De eerste horde is daarmee genomen.
Nu de Hoge Raad oordeelt dat Airbnb optreedt als bemiddelaar, rijst de vraag of het hierboven genoemde courtageverbod ook op Airbnb van toepassing is. Zoals gezegd trok Airbnb hierover eerder bij de Rechtbank Amsterdam aan het kortste eind. Ook de Advocaat Generaal (AG) bij de Hoge Raad, had de Hoge Raad in een zeer uitgebreid advies geadviseerd de prejudiciële vragen in het nadeel van Airbnb te beantwoorden. De Hoge Raad volgt dit advies kennelijk niet, wat overigens niet vaak voorkomt, en doet dat onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis van het courtageverbod.
Uit de wetsgeschiedenis vloeit volgens de Hoge Raad duidelijk (genoeg) voort dat de wetgever oorspronkelijk had beoogd het courtageverbod op overeenkomsten voor woonruimte van toepassing te laten zijn. Uit de wetsgeschiedenis blijkt niet dat het courtageverbod ook zou moeten gelden bij bemiddeling voor, bijvoorbeeld, kortetermijn(ver)huur van vakantieaccommodaties zoals via het platform van Airbnb. Dit maakt het dan ook niet redelijk om het courtageverbod nu ineens van toepassing te laten zijn op overeenkomsten waarbij Airbnb bemiddelt.
De Hoge Raad oordeelt dus dat het courtageverbod niet van toepassing is op bemiddeling bij verhuur accommodaties anders dan voor bewoning. Airbnb mag hiervoor dus bemiddelingskosten blijven rekenen, en lagere rechters zullen dit oordeel van de Hoge Raad ook in acht gaan nemen bij lopende zaken. Iets waarmee ook andere platforms gebaat zullen zijn.
Echter is en blijft de aard van de overeenkomst waarbij is bemiddeld, doorslaggevend voor de vraag of het courtageverbod van toepassing is. Gezien er in praktijk ook veelal tijdelijke woonruimte wordt aangeboden op het platform van Airbnb, is het de vraag of Airbnb hier nu een onderscheid in gaat aanbrengen.
Meld je nu aan voor één van de nieuwsbrieven van ICTRecht en blijf op de hoogte van onderwerpen zoals AI, contracteren, informatiebeveiliging, e-commerce, privacy, zorg & ICT en overheid.