De Universiteit van Amsterdam (UvA) mag online surveillancesoftware inzetten bij het afnemen van tentamens. Dat heeft de rechtbank Amsterdam besloten naar aanleiding van een kort geding dat door de studentenraad was aangespannen. Hoe is de rechtbank tot deze beslissing gekomen?
Eerder schreef ik al over de commotie die was ontstaan doordat veel scholen en universiteiten kozen voor het gebruik van surveillancesoftware bij online examens. In dit specifieke geval gaat het om de UvA, die de software Proctorio gebruikt om studenten te kunnen controleren bij het maken van digitale tentamens. Met Proctorio kan gebruik worden gemaakt van een room scan, eye tracking, sound recording en data-analyse. Niet alle studenten stonden daar bepaald om te springen, en uiteindelijk werd een kort geding tegen de universiteit aangespannen.
De studenten stelden dat de UvA met het gebruik van online proctoring inbreuk maakt op hun privacy en daarmee in strijd handelt met de AVG. De rechtbank moest vervolgens beslissen in hoeverre het gebruik van deze surveillancesoftware daadwerkelijk in strijd is in de AVG. En dat levert een interessante belangenafweging op.
Aangezien vaststaat dat de UvA gebruik maakt van online proctoring, heeft dit tot gevolg dat zij verantwoordelijk is voor de verwerking van persoonsgegevens van de studenten. Volgens de AVG is de verwerking van persoonsgegevens alleen rechtmatig wanneer daar een grondslag voor is.
De UvA zelf deed in eerste instantie een beroep op het gerechtvaardigd belang. Maar aangezien de UvA een overheidsorgaan is, kan de universiteit zich helemaal niet beroepen op deze uitzondering. Het idee hierachter, is dat een overheidsinstantie niet zelf een nieuwe publieke taak mag creëren op grond van ‘gerechtvaardigde belangen’, omdat die taak wettelijk geregeld moet zijn. Op de zitting zelf veranderde de UvA dan ook wijs van visie en gaf de universiteit aan dat zij ook een publiekrechtelijke taak te vervullen heeft.
De rechtbank ging hierin mee. De publieke taak van de UvA is te herleiden naar een wettelijke taak: de taak om onderwijs te verzorgen, examens af te nemen en diploma’s te verstrekken, waarbij de kwaliteit van dat onderwijs en van de te verstrekken diploma’s is gewaarborgd. Het gebruik van online proctoring moet dan wel noodzakelijk zijn.
Enerzijds moet de kwaliteit van het onderwijs en de waarde van het diploma gewaarborgd worden, anderzijds hebben we natuurlijk te maken met het recht op privacy van de studenten. Online surveilleren zag de studentenraad niet zitten, en kwam dan ook met een alternatief: het afleggen van een belofte voordat met het tentamen wordt gestart. De rechtbank vindt dat dit voorstel niet als serieus alternatief kan worden gezien. Gaan studenten echt niet meer frauderen als ze zo’n “belofte” afleggen? Natuurlijk niet, aldus de rechtbank.
Daarbij verwijst de rechtbank naar overgelegde stukken, waaruit blijkt dat antwoorden worden gedeeld in WhatsApp-groepen, worden opgezocht in online leeromgevingen, en dat er studenten zijn die gezamenlijk in één ruimte tentamens maken of hun tentamen door een ander laten maken.
Nu er vrij gemakkelijk gefraudeerd kan worden met online examens, is de rechtbank van oordeel dat de UvA duidelijk heeft gemaakt dat online surveillancesoftware noodzakelijk is en dat er momenteel geen andere optie is die minder inbreuk maakt op de privacy van studenten.
De UvA heeft dus een wettelijke grondslag om Proctorio te gebruiken en via die software persoonsgegevens te verwerken. Maar dan zijn we er nog niet. Ook aan de overige vereisten van de AVG moet worden voldaan. De verwerking moet bijvoorbeeld voldoen aan de beginselen van rechtmatigheid, behoorlijkheid en juistheid, en aan het doelbindingsprincipe. Ook dient de opslag van gegevens beperkt te blijven en dient de beveiliging gewaarborgd te worden.
Vooral interessant is dat de rechtbank hierbij ook aandacht besteedt aan wat redelijk én haalbaar is in deze crisistijd. Zo wordt benadrukt dat de uitzonderlijke situatie van het thuiswerken door de huidige Covid-19 crisis voor een groot deel van de werknemers wereldwijd geldt, en dat al deze mensen noodgedwongen via videobellen hun persoonlijke omgeving met hun collega’s en werkgever delen. Hetzelfde geldt dan ook voor studenten.
Het live monitoren van webcams en beeldschermen door middel van bijvoorbeeld Zoom, wat ook een voorstel van de studenten zelf was, is bij groepen van meer dan 150 studenten praktisch niet mogelijk, althans dat kan volgens de rechtbank niet van de UvA worden verwacht.
Ook wordt aangegeven dat er geen sprake is van verwerking van bijzondere persoonsgegevens, wat de studenten wel vonden. Studenten worden niet live gevolgd tijdens het maken van tentamens, er wordt geen gebruik gemaakt van eye tracking of het vastleggen van ademhaling, stresslevel of biometrische gegevens.
De rechtbank komt uiteindelijk tot de beslissing dat de UvA een grondslag heeft voor het gebruik van de surveillancesoftware, dat de noodzakelijkheid ervan is aangetoond én dat de verwerking voldoet aan de door de AVG gestelde zorgvuldigheidseisen. Oftewel: deze tentamenweek moeten de webcams van de studenten op de UvA, en vele andere universiteiten die deze uitspraak denk ik met grote interesse hebben gelezen, gewoon weer aan.
Meld je nu aan voor één van de nieuwsbrieven van ICTRecht en blijf op de hoogte van onderwerpen zoals AI, contracteren, informatiebeveiliging, e-commerce, privacy, zorg & ICT en overheid.