Gezichtsherkenning in de opsporing

De mogelijkheid om mensen te herkennen aan de hand van de individuele karakteristieken van hun gezicht is al enige tijd aanwezig. Dit soort technologie is bijvoorbeeld te vinden in je mobiele telefoon om het apparaat te ontgrendelen. Men zou zich kunnen afvragen voor welke toepassingen gezichtsherkenning nog meer een uitkomst kan bieden. Gezichtsherkenning zou bijvoorbeeld een rol kunnen spelen bij de opsporing van strafbare feiten. Wanneer een verdachte over een plein loopt zou een slimme camera de aanwezigen op het plein kunnen scannen en de verdachte ertussen uit kunnen pikken. Er wordt zelfs onderzoek gedaan naar het scannen van emoties door het duiden van bepaalde gelaatsuitdrukkingen van personen. Deze ontwikkelingen zouden betekenis kunnen hebben voor de politie. Tegelijkertijd maakt het ook een grote impact op de betrokkene wiens gezicht wordt gescand. Het zou dan ook kunnen dat we met het gebruik van gezichtsherkenning in opsporing een deel van de privacy in de openbare ruimte weggeven.

Biometrische gegevens

De European Data Protection Board (EDPB) heeft richtlijnen opgesteld over de inzet van gezichtsherkenning door politie en justitie. Reden hiervoor is dat er voorzichtig omgegaan moet worden met dit soort bijzondere gegevens (ook wel biometrische gegevens). Er gelden striktere regels met betrekking tot de verwerking hiervan omdat de kans dat een inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en privacy groter en heftiger is.

De richtlijn voor verwerken van persoonsgegevens bij de opsporing

Er is een wettelijke grondslag waarop het gebruik van gezichtsherkenning in de opsporing van toepassing zou kunnen zijn, namelijk artikel 10 van de richtlijn die ziet op het beschermen van de persoonsgegevens van betrokkene bij verwerking door bevoegde autoriteiten inzake de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten. Deze richtlijn is omgezet in nationale wetgeving door de lidstaten. In de richtlijn is opgenomen dat bijzondere categorieën persoonsgegevens (zoals biometrische gegevens), alleen verwerkt mogen worden als dit strikt noodzakelijk is. Dit betekent dat gezichtsherkenning alleen in de opsporing mag worden gebruikt als het onmisbaar is. De grondslag moet daarnaast ook voldoende duidelijk zijn zodat betrokkenen weten wanneer en onder welke omstandigheden hun persoonsgegevens worden verwerkt. De EDPB vindt dat de richtlijn niet genoeg is toegespitst op biometrische gegevens om van deze voldoende duidelijkheid te spreken.

Een algemeen verbod

Uit het advies van de EDPB volgt dat het gebruik van gezichtsherkenning door de overheid in de volgende gevallen verboden is:

  • Gezichtsherkenning op afstand in de openbare ruimte
  • Gezichtsherkenning die mensen indeelt op basis van ras, etniciteit, seksualiteit of politieke voorkeur
  • Gezichtsherkenning die emotie analyseert
  • Het opstellen van een database van personen door foto’s van het internet te analyseren 

Fundamentele rechten

De verwerking van biometrische gegevens voor opsporing zou grote gevolgen kunnen hebben. Niet alleen voor de privacy maar ook voor andere fundamentele rechten. Mensen zouden zich bijvoorbeeld anders kunnen gaan gedragen of kleden in de openbare ruimte omdat zij het idee hebben dat er een camera op hun gezicht staat. Hierdoor komen ook rechten als vrijheid van gedachte en vrijheid van meningsuiting mogelijk in het geding. Deze rechten worden als fundamenteel gezien en een beperking hiervan moet dan ook flink wat gewicht in de schaal leggen. Dit is alleen mogelijk als er een wettelijke grondslag voor de beperking is. Er moet dus een regel bestaan die gezichtsherkenning door de overheid mogelijk zou maken. Bovendien mag een fundamenteel recht alleen worden beperkt als daarmee een doelstelling van algemeen belang wordt verwezenlijkt of ter bescherming van rechten en vrijheden van personen. De bevordering van de opsporing zou hiervoor in aanmerking kunnen komen. Echter moet de beperking ook daadwerkelijk noodzakelijk zijn.

Nog meer complicaties

Ook de rechten die betrokkene hebben op basis van de richtlijn moeten worden meegenomen. Bijvoorbeeld dat betrokkenen niet stiekem in de gaten gehouden mogen worden tenzij daar een reden voor is (zoals een verdenking). Het willekeurig scannen van personen op een plein zal hier praktische complicaties opleveren omdat niet elke gescande persoon verdachte is. Een persoon die niet verdacht wordt hoeft ook niet gescand te worden.

Ook moet er voor het gebruik van gezichtsherkenning in de opsporing een database worden aangemaakt waar de gescande gezichten aan kunnen worden gelinkt. De overheid mag niet zomaar zo’n database aanleggen. Het feit dat personen afbeeldingen van zichzelf openbaar hebben gemaakt op het internet is volgens de EDPB geen grondslag voor de overheid om de foto’s te gebruiken voor het aanleggen van zo’n database. Dit omdat de betrokkene hierbij (vaak) niet de bedoeling hebben gehad de foto beschikbaar te maken voor technische analyse. Dit soort foto’s mogen dus niet zomaar gebruikt worden 

Concluderend zal het dus voor de overheid nog niet mogelijk zijn om op grote schaal gezichtsherkenning toe te kunnen passen bij de opsporing. Hiervoor wegen de belangen van de opsporing slechts uitzonderlijk op tegen het belang van bescherming van fundamentele rechten. Ook de regelgeving die van toepassing zou kunnen zijn op gezichtsherkenning is nog niet voldoende specifiek om de ingrijpende gevolgen ervan in banen te kunnen leiden.FG DPO opleiding


Meer lezen over dit onderwerp? Lees verder:

Terug naar overzicht