Chatgeschiedenis té gevoelig voor openbaarmaking aan de erfgenaam: hoe Facebook het privacy-argument gebruikt om de deuren te sluiten

Je online erfenis. Dat is er tegenwoordig nog al een: alles wat we achterlaten online aan accounts, foto’s, berichten, daar moet wat mee gebeuren. En wat gebeurt er, of mag er gebeuren, met je chatgeschiedenis op social media?

In een recente rechtszaak verloor de partner van een overleden vrouw zijn zaak tegen Facebook waarbij hij probeerde toegang te krijgen tot haar chatgeschiedenis.

De erfgenaam wil de chatberichten lezen omdat hij meer wil weten over de omstandigheden rondom haar overlijden. Die toegang kreeg iemand al eerder bij een e-mailaccount van de rechter, en een Duitse rechter gaf eerder aan “dat vrienden op een sociaal netwerk ermee rekening moeten houden dat erfgenamen toegang kunnen krijgen tot met de overleden gebruiker gedeelde gegevens”. Dat zou dus hier hetzelfde moeten zijn, aldus de erfgenaam.

Één van de overledene haar Facebook vrienden heeft echter Facebook aangegeven dat ze is overleden, waardoor haar account in herdenkingsmodus staat. Dat betekent dat de man, hoewel hij de inloggegevens voor haar account heeft, geen toegang kan krijgen tot alle gegevens, zoals chatberichten.

De vraag is of het account overgaat op de erfgenaam, en of die persoon toegang mag krijgen tot het gehele account.

Goederen gaan volgens Nederlandse (erf) regels (art 4:182 en 6:249 Burgerlijk Wetboek) direct over naar de erfgenaam. Omdat het Facebookaccount volgens de rechter geen “goed” is, gaat het account niet automatisch over naar de erfgenaam. De overeenkomst met Facebook gaat wel op hem over. Dat betekent echter niet dat hij zomaar kan inloggen en alles mag zien. Om de privacy van derden waarmee de overledene heeft gechat te beschermen, krijgt de erfgenaam daar geen toegang toe. Hij krijgt toegang tot het account maar beperkt tot informatie over de overledene. Dat komt omdat het recht op privacy en gegevensbescherming een grondrecht is, en zwaar weegt. Het kan alleen ingeperkt worden om een ander grondrecht te beschermen, wat hier niet het geval is.

De rechter gaat ook nog in op de vergelijking met e-mail en fysieke brieven of dagboeken: dat is volgens hen niet helemaal hetzelfde. Het Facebookaccount is veel persoonlijker dan e-mail. Bovendien blijven Facebookberichten - in tegenstelling tot fysieke brieven of dagboeken die je kan weggooien of bewaren – automatisch staan. Dat een ander persoon bij de rechter wel toegang kreeg tot e-mailberichten, is volgens de rechter niet te vertalen naar deze zaak.

Wat precies het verschil is tussen e-mail en Facebookberichten en waarom we die anders zouden moeten behandelen, wordt niet helemaal duidelijk uit deze zaak. De rechter geeft aan dat Facebook is vergrendeld met een wachtwoord, maar e-mail is dat natuurlijk ook. Hetzelfde geldt voor het automatische bewaren van berichten, of de verwachting van de verstuurder (“zou dit bericht bij anderen terecht kunnen komen?”, de ja de nee).

Hoewel deze zaak het afwikkelen van online erfenissen verder bespreekt, blijft nog veel onbeantwoord. Het is zelfs eigenlijk nog niet helemaal zwart op wit of digitale data een goed is, aangezien de wetgever zich hier nog niet over heeft uitgelaten. Maar hoe we dan wél omgaan met die online erfenis? Voor nu is het vooral van tevoren alles goed inregelen, en anders wordt het zoeken. Wetten worden gemaakt als we leemtes in de praktijk tegenkomen: en de online erfenis is er een.

Terug naar overzicht