In het onderhavige geschil is de juridische status van Bitcoin onder het Nederlandse recht het onderwerp van gesprek. Na de behandeling in eerste aanleg door de Rechtbank Amsterdam, komt de zaak terecht bij het Gerechtshof Den Haag. In dit arrest geeft het hof onder andere aan op welke manier de terugbetaling van een lening dient te geschieden wanneer (een deel van) de lening Bitcoins betreft.
De eiser beweert 2500 euro en twee Bitcoins te hebben uitgeleend aan de gedaagde, terwijl de gedaagde stelt dat dit een vergoeding was voor werkzaamheden die hij heeft uitgevoerd aan het Bitcoin-miningpark van eiser. Desondanks heeft de gedaagde wel op een eerder moment 300 euro (terug)betaald aan de eiser. De gedaagde stelt dat hij dit bedrag aan de eiser heeft overgemaakt, omdat de eiser krap bij kas zou zitten en niet omdat de gedaagde van mening was dat hij een lening moest terugbetalen. Uit telefoongesprekken tussen de eiser en de gedaagde kan echter worden opgemaakt dat de gedaagde het geld en de Bitcoins heeft ontvangen in de vorm van een lening en deze dus behoort terug te betalen aan de eiser. Kortom: er was sprake van een lening die terugbetaald moest worden, zo oordeelde de rechtbank. De rechtbank veroordeelde de gedaagde dan ook tot betaling van de resterende 2200 euro én de twee Bitcoins.
Na de uitspraak in eerste aanleg gaat de gedaagde in hoger beroep bij het Gerechtshof Den Haag. Het hof bevestigt het oordeel van de rechtbank dat er sprake was van een lening, die onder andere bestaat uit twee Bitcoins. Het hof staat vervolgens voor de vraag of Bitcoin juridisch gezien als geld kan worden gekwalificeerd én of de tegenwaarde in euro’s kan worden gevorderd. Uiteindelijk komt het hof tot het oordeel dat Bitcoin niet voldoet aan de definitie van geld zoals bedoeld in Boek 6 BW. Het hof stelt vast dat de waarde van Bitcoin te onstabiel is en dus niet dezelfde functie vervult als euro’s of ander valuta. Omdat Bitcoin niet kan worden gezien als geld, gaat de vlieger van art. 6:123 Burgerlijk Wetboek ook niet op. In dit artikel is bepaald dat vorderingen ter verkrijging van een geldsom moeten worden uitbetaald in buitenlands of Nederlands geld. Dit betekent ook dat de vordering tot betaling van de tegenwaarde in euro’s niet kan worden toegewezen. Wel oordeelt het hof dat Bitcoin kan worden beschouwd als een individueel goed. De gedaagde wordt daarom verplicht om de twee uitgeleende Bitcoins terug te geven aan de eiser. Het hof geeft hiermee duidelijkheid over de juridische status van Bitcoins: ze zijn juridisch gezien geen geld, maar worden wel erkend als verhandelbare goederen.
Het arrest van het hof bevestigt dat voor Bitcoin niet hetzelfde juridische kader geldt als voor traditioneel geld. Dit heeft belangrijke praktische implicaties voor digitale transacties en mogelijke geschillen. Aangezien de koers van Bitcoin sterk kan variëren, is het aan te raden om, bij het gebruik van Bitcoin als betaalmiddel, duidelijke afspraken te maken over onder andere het moment van waardebepaling en de wijze van terugbetaling. Gebruikers en bedrijven dienen zich te realiseren dat Bitcoin juridisch gezien wordt behandeld als goed en niet als geld, wat invloed kan hebben op de afdwingbaarheid van vorderingen en contractuele bepalingen.
In een recent conflict tussen Stichting Pictoright, een Nederlandse auteursrechtenorganisatie (‘Pictoright), en Meta Platforms Ireland Ltd., de exploitant van Facebook en Instagram (‘Meta’), staat een belangrijke auteursrechtelijke kwestie centraal.
Pictoright behartigt de belangen van beeldmakers zoals fotografen en kunstenaars. Deze makers hebben het recht om toestemming te verlenen voor het gebruik van hun werken overgedragen aan Pictoright. Meta is een platformexploitant die – onder andere – gebruik maakt van de werken van beeldmakers wiens belangen worden behartigd door Pictoright. Sinds 2021 onderhandelen Pictoright en Meta over een collectieve licentieovereenkomst voor het gebruik van deze werken, maar deze onderhandelingen liepen spaak op de bepaling van de licentievergoeding.
Hierop volgend dagvaardt Pictoright, Meta. Meta zou volgens Pictoright niet aan haar verplichtingen hebben voldaan als bedoeld in art. 29c Auteurswet. Hierin is namelijk bepaald dat online diensten zich voldoende moeten inspannen om toestemming te krijgen voor het gebruik van auteursrechtelijk beschermde werken op haar platforms, zodat makers een passende vergoeding krijgen voor het gebruik van hun werk. De kern van deze zaak draait om de reikwijdte van deze inspanningsverplichtingen. Hoever moet Meta gaan om een dergelijke licentie te verkrijgen?
Op grond van art. 29c Auteurswet dient de aanbieder van een onlinedienst zich aldus voldoende in te spannen om toestemming te verkrijgen voor het gebruik van auteursrechtelijk beschermde werken op haar platforms. Deze beoordeling vindt in dit geval plaats binnen de kaders van de onderhandelingen tussen Meta en Pictoright over een licentieovereenkomst.
Pictoright stelt dat Meta zich niet naar beste vermogen heeft ingespannen om tot een licentieovereenkomst te komen. De kern van het conflict ligt in de methode waarmee Meta de waarde van het gebruik van auteursrechtelijk beschermde werken wil vaststellen. Meta maakt hierbij gebruik van een tool genaamd "Rights Manager". Dit is een AI-gestuurde technologie die automatisch zoekt naar auteursrechtelijk beschermd materiaal op haar platforms. Dit proces wordt aangeduid als "Data Discovery". Aan de hand van Data Discovery kan de reële economische waarde van de auteursrechtelijk beschermde werken worden bepaald, zo stelt Meta. Meta wilde de licentievergoeding baseren op de resultaten van deze tool, maar Pictoright betwistte de betrouwbaarheid van deze resultaten. Dit resulteerde erin dat Pictoright en Meta geen overeenstemming bereikte over de licentieovereenkomst.
In Richtsnoeren van het Europese Parlement en de Raad, wordt verdere uitleg gegeven aan deze inspanningsverplichting. Deze Richtsnoeren benadrukken dat platforms zich proactief moeten opstellen om licentieovereenkomsten af te sluiten en dat platforms die een licentie weigeren die onder eerlijke voorwaarden wordt aangeboden geacht worden niet alles in het werk te hebben gesteld om toestemming te krijgen. Meta zou door het onterecht baseren van de licentievergoeding op Data Discovery niet hebben voldaan aan deze inspanningsverplichting volgens Pictoright.
Meta voerde aan dat zij juist een redelijke benadering van de licentievergoeding volgde door te eisen dat de vergoeding gebaseerd zou zijn op de reële economische waarde van de auteursrechten. Meta acht het dus essentieel om Data Discovery toe te passen voordat kan worden bepaald tegen welke vergoeding de licentieovereenkomst wordt afgesloten.
Ook de Rechtbank stelt vast dat het conflict tussen de partijen draait om de vraag hoe er tot een berekening van de licentievergoeding moet worden gekomen. Hoewel Meta’s benadering om economische waarde als uitgangspunt te nemen gerechtvaardigd is, benadrukt de rechtbank dat de gebruikte methode transparant en controleerbaar moet zijn. Omdat Meta onvoldoende inzicht gaf in de werking van de Rights Manager en de resultaten van Data Discovery sterk afweken van de handmatige controles van Pictoright, waren de vragen die Pictoright over de betrouwbaarheid van Data Discovery heeft gesteld terecht.
De rechtbank heeft beslist dat een deskundigenonderzoek moet plaatsvinden om te beoordelen of Data Discovery een geschikte en transparante methode is om de economische waarde van auteursrechtelijk beschermde werken op Meta's platforms vast te stellen. Voorafgaand aan het deskundigenonderzoek moet Meta uitleggen hoe de tool precies werkt. Indien de deskundigen bepalen dat de methode die Meta wil gebruiken niet of slechts deels geschikt is, heeft Meta zich onvoldoende ingespannen om tot een licentieovereenkomst te komen. In dat geval zou Meta aansprakelijk zijn voor de door Pictoright geleden schade. Wanneer de methode wel geschikt wordt geacht, zal de rechtbank verder beoordelen wie de schade dient te vergoeden. Meta heeft zich in dat geval in ieder geval voldoende ingespannen voor het verkrijgen van toestemming. Wanneer Meta zich ook voldoende heeft ingespannen om de werken onbeschikbaar te maken en te verwijderen van zijn platform, kan zij niet aansprakelijk worden gesteld. Hier wordt in de uitspraak van het hof echter nog niet verder op ingegaan.
Online platforms hebben een inspanningsverplichting om een licentieovereenkomst te sluiten voor het gebruik van auteursrechtelijk beschermde werken op hun platform, zodat auteursrechthebbenden hiervoor een passende vergoeding ontvangen. Uit deze tussenuitspraak volgt dat wanneer de inschatting van de bijbehorende licentievergoeding is gebaseerd op de uitkomsten van een geautomatiseerd system, deze systemen niet alleen betrouwbaar, maar ook transparant en controleerbaar voor externe partijen moeten zijn. De vaststelling van de uiteindelijke vergoeding moet gebaseerd zijn op eerlijke en objectieve criteria. Voor online platforms die gebruik maken van auteursrechtelijk beschermde werken betekent dit dat zij op een controleerbare en transparante manier moeten komen tot de hoogte van de licentievergoeding. Wanneer hier niet aan wordt voldaan kan een platform aansprakelijk zijn voor de door de auteursrechthebbende geleden schade.
Heb je vragen over één van de onderwerpen in dit blog? Neem gerust contact met ons op.
Meld je nu aan voor één van de nieuwsbrieven van ICTRecht en blijf op de hoogte van onderwerpen zoals AI, contracteren, informatiebeveiliging, e-commerce, privacy, zorg & ICT en overheid.